Sluiten

Gerbillus soorten

De gerbils van het geslacht Gerbillus zijn kleine knaagdieren die niet zo vaak als huisdier worden gehouden. Ze zijn beweeglijk en nieuwsgierig, hoewel sommige soorten ook vrij schuw en nerveus zijn. Het zijn dan ook geen knuffeldieren. Deze gerbils kunnen in paartjes of groepjes gehouden worden. Gerbils zijn van nature schemer- en nachtdieren. Niet alle Gerbillus soorten mogen als huisdier gehouden worden.

Kies het juiste dier voor uw situatie: lees vóór het kopen eerst of deze gerbils de huisdieren zijn die u zoekt.

Algemeen

De gerbils van het geslacht Gerbillus zijn kleine knaagdieren uit Noord Afrika en Azië. Ze horen bij de onderfamilie Gerbillinae, waar bijvoorbeeld ook de bekende Mongoolse gerbil (Meriones unguiculatus) toe behoort. De Gerbillus soorten (hier verder ‘gerbils’ genoemd) lijken veel op elkaar. Ze hebben grote achterpoten, een vrij lange staart, zijn van boven geel-oranje tot bruin en op hun buik wit. Er zijn ook verschillen, bijvoorbeeld in formaat, en er zijn gerbils met behaarde voetzolen en gerbils met kale voetzolen. Gerbils hebben relatief grote, donkere ogen. Het zijn nacht- en schemerdieren, hoewel ze in gevangenschap ook wel overdag komen kijken als er iets te doen is. Gerbils worden niet echt tam en zijn daarom geen knuffeldieren maar kijkdieren.

Gerbils worden ongeveer twee tot zes jaar oud.

Verschillende varianten

Hoewel er nog discussie is over de precieze indeling in soorten, vallen er zeker zo’n 38 soorten onder het geslacht Gerbillus. Ze worden verdeeld in drie ondergeslachten: Hendecapleura, Gerbillus en Dipodillus. De soorten die onder ondergeslacht Gerbillus vallen hebben behaarde voetzolen en leven vooral op zandgronden zoals zandduinen, soorten van Hendecapleura en Dipodillus hebben vrijwel kale voetzolen en leven meer op een stevige ondergrond zoals rotsachtige of steppegronden.

Er zijn vijf Gerbillus soorten op de huis- en hobbydierenlijst geplaatst, zij mogen in Nederland gehouden worden. Van de Hendecapleura zijn dit Gerbillus nanus, G. amoenus en G. garamantis (van deze drie soorten is nog onduidelijk wat de correcte indeling is en of het drie afzonderlijke soorten zijn).

Van het ondergeslacht Gerbillus staan op de huisdierenlijst G. pyramidum en G. perpallidus.

Sinds 1 juli 2024 staan drie soorten die voorheen ook gehouden mochten worden, namelijk G. gerbillus, G. cheesmani en G. aquilus (allemaal horend bij het ondergeslacht Gerbillus), niet meer op de huis- en hobbydierenlijst. Dit betekent dat zij niet meer gefokt of geïmporteerd mogen worden. Ze mogen nog wel worden gehouden, onder voorwaarde dat ze al aantoonbaar in Nederland leefden vóór 1 juli 2024 óf geboren zijn uit een moederdier dat al drachtig én in Nederland was voor 1 juli 2024. Ze mogen zich bovendien niet voortplanten. Ze mogen nog wel van eigenaar wisselen.

Doordat sommige soorten nogal op elkaar lijken en men soms niet zeker weet welke soort men in handen heeft, zijn er in gevangenschap ook kruisingen ontstaan, bijvoorbeeld van G. cheesmani en G. perpallidus. Ook ontbreken van sommige soorten duidelijke omschrijvingen of spreken verschillende bronnen elkaar tegen, wellicht doordat er bij sommige soorten nog ondersoorten of regionale verschillen bestaan. De hier gegeven beschrijving is dan ook een zo goed mogelijke benadering van het uiterlijk en karakter van de soorten op de huis- en hobbydierenlijst zoogdieren en van de drie soorten die voorheen ook gehouden en gefokt mochten worden. Houd er wel rekening mee dat elk individu een eigen karakter heeft en dat dit ook afhangt van hoe goed ze aan mensen gewend zijn.

Alle soorten hebben een witte buik en onderzijde van de kop en een gele tot bruine rug en bovenzijde van de kop en zwarte ogen.

Soortbeschrijvingen

G. amoenus (dwergrenmuis)

  • Afmetingen: Kop-lijf lengte 6-8 cm, staartlengte 10-12 cm, gewicht 10-18 gram.
  • Kleur: Bovenzijde geelbruin tot roodbruin met zwarte haarpuntjes. Donkergrijze onderkleur die donker doorschijnt, aan de flanken lichter. Scherpe afscheiding tussen rug en buik. Wit boven het oog, achter het oor, boven de staartbasis.
  • Kenmerken: Spitse snuit, grote, vrijwel onbehaarde oren met een donker randje, grote ogen. Lange, dun  behaarde staart met onopvallende donkere kwast. Kale voetzolen.
  • Karakter: Actief, vriendelijk en nieuwsgierig maar vrij schuw en schrikt snel. Geen klimmer.
  • Herkomst: Egypte tot Mauretanië; diverse terreinen.

G. aquilus (Swarthy gerbil) - Niet op de huis- en hobbydierenlijst

  • Afmetingen: Kop-lijf lengte 10-13 cm, staartlengte 12-15 cm, gewicht 40-60 gram.
  • Kleur: Bovenzijde geeloranje met donkere onderkleur. Geen scherpe afscheiding tussen rug en buik. Wit om het oog en achter het oor.
  • Kenmerken: Relatief kleine oren, grote ogen. Dun behaarde staart met onopvallend donker kwastje. Behaarde voetzolen.
  • Karakter: Nieuwsgierig maar schuw en nerveus, valt snel aan. Kan goed klimmen.
  • Herkomst: Iran, Afghanistan, Pakistan; woestijn.

G. cheesmani (Cheesman’s gerbil) - Niet op de huis- en hobbydierenlijst

  • Afmetingen: Kop-lijf lengte 7-12 cm, staartlengte 9-15 cm, gewicht 30-50 gram.
  • Kleur: Bovenzijde oranje tot zandkleurig met grijze onderkleur die donker doorschijnt, flanken wat lichter. Scherpe afscheiding tussen rug en buik. Wit om het oog, achter het oor en vlak boven de staartbasis.
  • Kenmerken: Vacht vrij lang en zacht. Grote, wat bolle ogen, grote oren. Lange, fijn behaarde staart, vooraan oranje, naar achteren donkergrijs met onopvallend, meestal wit kwastje. Behaarde voetzolen.
  • Karakter: Nieuwsgierig, niet angstig, vrij goed hanteerbaar. Behendig en een goede klimmer.
  • Herkomst: Arabisch schiereiland tot Iran; zandduinen en droog rotsachtig gebied.

G. garamantis (Noord-Afrikaanse renmuis)

Geen soortspecifieke gegevens beschikbaar, nauw verwant aan G. nanus en G. amoenus.

G. gerbillus (Kleine Egyptische renmuis) - Niet op de huis- en hobbydierenlijst

  • Afmetingen: Kop-lijf lengte 8-9 cm, staartlengte 10-14 cm, gewicht 15-40 gram.
  • Kleur: Bovenzijde zandkleurig geel-oranje met een grijze onderkleur. Scherpe afscheiding tussen rug en buik. Wit om het oog, achter het oor en boven de staartbasis.
  • Kenmerken: Oren relatief klein, ogen groot. Lange, bleek behaarde staart met onopvallende, meestal donkere kwast. Behaarde voetzolen.
  • Karakter: Snel en actief, vrij schuw en nerveus. Kan goed springen maar is geen klimmer.
  • Herkomst: Noord-Afrika, van Mauretanië tot Jordanië; zandduinen, droge steppen, soms cultuurland.

G. nanus (Algerijnse gerbil)

Van deze soort bestaan verschillende typen, afhankelijk van regio van herkomst.

  • Afmetingen: Kop-lijf lengte 6-9 cm, staartlengte 8-13,5 cm, gewicht 25-30 gram.
  • Kleur: Bovenzijde zandkleurig tot geelbruin met zwarte haarpunten (agouti) en een grijze onderkleur die donker doorschijnt, op de flanken lichter. Wit boven het oog, achter het oor en boven de staartbasis. Vlak boven de staart is de haaraanzet wit.
  • Kenmerken: Vrij spitse snuit, grote ogen. Lange, dun behaarde staart met duidelijker, meestal donkere kwast. Kale voetzolen.
  • Karakter: Actief en nieuwsgierig, relatief tam te maken, goede klimmer.
  • Herkomst: Algerije tot Egypte, Arabisch schiereiland tot Pakistan; halfwoestijn, droge rotsgrond, zoutvlaktes, kleigrond.

G. perpallidus (Bleke gerbil / pallid gerbil) zie afbeelding PDF-document

  • Afmetingen: Kop-lijf lengte 10-12 cm, staartlengte 11-14 cm, gewicht 35-40 gram.
  • Kleur: Bovenzijde bleek oranje-geel tot zandkleurig met donkergrijze onderkleur, achter op de rug met donkere haarpuntjes. Wit boven het oog, achter het oor en boven de staartbasis.
  • Kenmerken: Relatief grote oren, ogen minder groot en bol dan bijv. bij G. cheesmani. Lange, heel dun bleek behaarde staart, vrijwel geen kwastje. Behaarde voetzolen.
  • Karakter: Nieuwsgierig, vriendelijk en relatief tam, goed hanteerbaar. Goede springer en klimmer.
  • Herkomst: Egypte ten westen van de Nijl; zandduinen.

G. pyramidum (Grote Egyptische renmuis)

  • Afmetingen: Kop-lijf lengte 9,5-12 cm, staartlengte 11,5-16 cm, gewicht 35-50 gram.
  • Kleur: Bovenzijde geelbruin tot oranjebruin met zwarte haarpunten(agouti) en een donkergrijze onderkleur die donker doorschijnt. Scherpe afscheiding tussen rug en buik. Wit boven het oog en achter het oor.
  • Kenmerken: Lange, spitse en wat gebogen snuit. Relatief kleine oren, grote ogen. Dunne staart, bruin behaard met een donkere kwast. Behaarde voetzolen.
  • Karakter: Schuw en nerveus, bijten snel. Bij gewenning van jongs af aan wat minder schuw maar blijven springerig bij schrik.
  • Herkomst: Noord-Afrika en Israël; zandwoestijn, ook bij oasen.

Van nature

Gerbils leven in warme, meestal droge gebieden. Het zijn nachtdieren die overdag beschutting tegen de hitte zoeken in hun hol. Ook biedt het hol bescherming tegen koude nachten. Zo’n hol kan eenvoudig zijn maar ook wijd vertakt met meerdere ingangen. De ingang wordt met zand dichtgestopt als de gerbil binnen is. Dat houdt de hitte en eventuele roofdieren buiten, en vocht binnen.

Na zonsondergang gaan de gerbils op zoek naar voedsel. Ze eten zaden, granen, plantendelen en ook insecten. In het hol zijn voorraadkamers waar voedsel wordt opgeslagen. Gerbils zijn zuinig met water en produceren heel weinig urine.

Over hun manier van leven is niet zo veel bekend. Waarschijnlijk zijn de meeste gerbils territoriaal en van diverse soorten wordt aangenomen dat ze solitair zijn. Wel leven ze vaak bij elkaar in de buurt waardoor kolonies ontstaan waarin elk dier zijn eigen hol heeft. Er zijn ook soorten waarbij meerdere dieren samen een hol delen, zoals G. gerbillus.

Gerbils communiceren met elkaar door middel van houding en geluiden, ook ultrasone geluiden. Bij opwinding trommelen ze met hun achterpoten, en bij agressie wordt ook wel met de tanden geklapperd. Bij veel soorten hebben de mannetjes (soms ook vrouwtjes) een buikklier waarmee ze geur afzetten om hun territorium af te bakenen.

Huisvesting

Van niet alle soorten is bekend of zij in de natuur in groepen of solitair leven. Van diverse soorten is beschreven dat de dieren dicht bij elkaar leven in een kolonie, maar wel elk in een eigen hol op een eigen stukje grond dat ze verdedigen, zoals bij G. cheesmani en G. nanus. G. gerbillus staat bekend als een sociale soort die in grote groepen leeft waarvan de leden ook samen in een hol leven.

Omdat ze doorgaans wel bij elkaar in de buurt wonen en daar waarschijnlijk ook een gevoel van veiligheid aan ontlenen is het in het algemeen niet aan te raden hen in hun eentje te houden.

Van alle soorten is gebleken dat ze in gevangenschap in paartjes of groepjes van vier tot zes dieren gehouden kunnen worden. Om te voorkomen dat ze in gevangenschap ruzie krijgen is het dan wel nodig een voldoende groot verblijf te hebben, zodat ze elkaar uit de weg kunnen gaan en elk een eigen slaaphuisje kunnen bezetten als ze dit willen. Bij de als meer solitair beschreven soorten moet u er rekening mee houden dat u hen, als ze niet samen te houden zijn, elk een eigen verblijf moet kunnen bieden. Ook bij de sociale soorten komt het voor dat twee individuen elkaar niet mogen en steeds weer vechten. Mocht dat blijven gebeuren dan kunt u hen het beste apart van elkaar huisvesten, eventueel met andere soortgenoten (waarbij u er wel rekening moet houden dat introductie van twee volwassen dieren niet eenvoudig is). Overigens wordt er in stabiele groepjes ook wel eens ruzie gemaakt, maar dat bestaat vooral uit ‘boksen’ of elkaar najagen en leidt zelden tot verwondingen.

Bij een paartje moet u er rekening mee houden dat ze zich kunnen gaan voortplanten, hoewel sommige soorten dat in gevangenschap lastiger doen. Om te voorkomen dat u nestjes krijgt kunt u groepjes van alleen mannen of alleen vrouwen maken. Bij een gemengde groep mag er maximaal één mannetje in de groep zijn (een zogenaamde haremgroep), omdat anders gevechten plaatsvinden totdat één mannetje de baas wordt en de anderen worden verdreven. In zo’n haremgroep is het nog wel mogelijk dat de vrouwen in de groep onderling ruzie krijgen. Wilt u proberen te fokken dan is een paartje de beste combinatie, want bij meerdere vrouwtjes in het verblijf kan het voorkomen dat de overige vrouwtjes de jongen opeten.

Omdat G. cheesmani, G. gerbillus en G. aquilus niet meer op de huis- en hobbydierenlijst 2024 staan, mag er niet mee gefokt worden. Dat betekent dat u daar bij de huisvesting rekening mee moet houden. Zet van deze soorten zeker geen vrouwtjes en ongecastreerde mannetjes bij elkaar. Wilt u mannetjes en vrouwtjes samen laten leven, dan zou tenminste het mannetje gecastreerd moeten worden. Overleg dit goed met uw dierenarts! Let er bij een castratie op dat het mannetje na de castratie mogelijk nog een tijd niet bij het vrouwtje mag, omdat hij dan nog vruchtbaar kan zijn.

Het bij elkaar zetten van volwassen gerbils geeft snel problemen en is in het algemeen af te raden. Ze kunnen gaan vechten en elkaar flink verwonden. Jonge gerbils bij elkaar zetten is vaak geen probleem. Wilt u toch proberen om oudere gerbils samen te zetten, doe dit dan stapsgewijs op een neutraal terrein, eerst met gaas ertussen, en blijf erbij wanneer u de dieren voor het eerst bij elkaar laat zodat u direct kunt ingrijpen. Ook kan het soms lastig zijn een dier terug te zetten in de groep na bijvoorbeeld een dierenartsbezoek. Om problemen met hereniging te voorkomen is daarom belangrijk de dieren zo kort mogelijk te scheiden, of eventueel zelfs gezamenlijk bij de dierenarts in de opname te laten plaatsen als opname noodzakelijk is.

Neem voor 2 dieren tenminste een verblijf van 80 x 40 x 40 centimeter (l x b x h). Voor meer dieren is een groter verblijf nodig: voor een groepje van maximaal zes dieren van de sociale en relatieve kleine G. gerbillus is 100 x 50 x 50 cm. een minimale maat, gaat het om grotere soorten of minder sociale soorten dan is een nog groter verblijf nodig. Voor een groepje van 4 tot 6 dieren van bijvoorbeeld G. perpallidus is 120 x 60 x 60 cm. een geschikte maat. Uiteraard geldt dat hoe groter het verblijf is, hoe beter! Een groter verblijf biedt ook meer mogelijkheden voor een afwisselende inrichting zodat de dieren genoeg te doen hebben.

Een geschikt verblijf kan bijvoorbeeld een glazen aquarium- of terrariumbak zijn. Dek de bovenkant af met gaas, want gerbils kunnen goed springen en bij schrik springen ze soms erg hoog. Zorg wel dat er voldoende ventilatie is. Een traliekooi is minder geschikt, want daar wordt de bodembedekking al gauw uitgegooid en bovendien tocht het snel. Ook zijn gerbils klein, zeker jonge dieren, en is de afstand tussen de tralies van een kooi met een geschikte afmeting al snel te groot. Zelf een verblijf bouwen kan ook, maar houd er rekening mee dat gerbils erg goed kunnen knagen!

De meeste gerbils zijn gravers. Geef ze daarom een dikke laag strooisel zodat ze gangen kunnen maken.

De bodembedekking moet voor een deel uit zand bestaan of er moet een flink groot zandbad met chinchillazand beschikbaar zijn. De gerbils hebben zand nodig om in te baden en zo hun vacht schoon te houden, want die wordt snel vet. Een vette vacht gaat uitstaan en dan vatten de dieren snel kou. Vul bijvoorbeeld een derde tot de helft van het verblijf met zand. Het is praktisch als daarvoor een scheidingswandje in de bak aanwezig is, dat vereenvoudigt het schoonmaken. Gebruik in de rest van het verblijf bodembedekking waarin de dieren kunnen graven. Dat kan bijvoorbeeld zaagsel gemengd met hooi of stro zijn, waarin ze gangen kunnen maken. Gebruik daarbij zaagsel met zo min mogelijk stof, of eventueel andere soorten bodembedekking voor knaagdieren die geschikt zijn voor het bouwen van gangen. Om te nestelen moet materiaal zoals hooi, stro, tissues, papiersnippers of kokosvezel beschikbaar zijn. Gebruik geen synthetische hamsterwatten of katoenvezel, omdat de pootjes daarin verstrikt kunnen raken. Vermijd ook stoffen waar draden vanaf komen, omdat de dieren daarin verstrikt kunnen raken.

In het verblijf moeten meerdere schuil- en nesthuisjes aanwezig zijn zodat elk dier indien nodig in een eigen huisje kan slapen. Er kunnen houten nestkastjes gebruikt worden of stenen huisjes. Plastic is minder geschikt want dat wordt snel aangeknaagd. Houten huisjes moeten wel af en toe vervangen worden omdat de urine daar intrekt. Het is handig als het dak open kan, zodat u gemakkelijk eventueel bederfelijke voedselrestjes uit het nest kunt halen.

Verder kan het verblijf worden aangekleed met buizen (bijvoorbeeld van PVC of ander stevig materiaal), stenen bloempotjes, takken of stenen. Zet alles goed vast en houd er rekening mee dat de dieren graven. Stenen en dergelijke zwaardere voorwerpen moeten daarom op de bodem van het verblijf rusten, anders kan het dier erdoor bedolven worden als het onder de voorwerpen gaat graven! U kunt ook plateaus gebruiken om voorwerpen op te zetten. Het plateau moet dan wel op lange, stabiele poten op de bodem van de bak worden neergezet zodat het niet kan wegschuiven of omvallen.

Met verdiepingen is het oppervlak van het verblijf uit te breiden. Op die manier kunt u de dieren meer bewegingsruimte geven. Let wel op dat de bovenkant afgedekt moet zijn zodat de gerbils er niet uit kunnen springen.

Een looprad is een mogelijkheid om de dieren beweging te geven. Kies echter altijd voor een dicht rad zonder spijlen waar de staart tussen kan komen (denk daarbij ook aan de staanders: neem een rad met alleen een staander aan de dichte zijkant). Kies een voldoende groot rad met een doorsnede van zo’n 25 centimeter zodat de dieren niet te krom lopen. Let ook op het materiaal, want plastic wordt aangeknaagd en kan voor gevaarlijke splinters zorgen. Zet het rad ergens waar het niet ingegraven kan worden.

De temperatuur in het verblijf moet boven 18 graden blijven, en bij de kleinere soorten die relatief sneller afkoelen liever boven 20 graden. Het kan daarom een goed idee zijn om een klein warmtelampje op te hangen (infrarood, eventueel keramisch, zodat u hem ’s nachts aan kunt laten zonder het dag-nachtritme te storen) zodat de dieren kunnen zonnebaden en het ook ’s nachts warm genoeg blijft. Pas op dat de lamp (en ook het snoer!) buiten het bereik van de dieren hangt zodat ze zich niet kunnen branden en dat het onder de lamp niet te heet wordt. Zorg ook dat maar een deel van de bak door het lampje verwarmd wordt zodat de dieren kunnen kiezen waar ze willen zitten.

Zet voerbakjes op plaatsen waar ze niet snel volgegooid worden met bodemmateriaal en niet onder de warmtelamp in verband met bederf. Water kunt u het beste aanbieden in een flesje met een drinknippel. Hang dit zo op dat de drinktuit niet ingegraven wordt en de dieren er toch goed bij kunnen. Hangt het flesje binnen het hok, kies dan voor een glazen flesje zodat er niet aan geknaagd wordt.

Verzorgen en hanteren

De Gerbillus soorten zijn niet gedomesticeerd. Ze worden dan ook niet zo tam dat u ze makkelijk kunt oppakken en knuffelen. De soorten verschillen in hoe snel ze tam worden en hoe nerveus ze zijn. G. cheesmani, G. nanus en vooral G. perpallidus, die relatief rustig is, zijn vaak nieuwsgierig en zijn vrij tam te maken, terwijl G. gerbillus en waarschijnlijk ook G. amoenus en G. aquilus sneller en nerveuzer zijn en ook G. pyramidum bekend staat als een nerveuze soort die sneller schrikt en bijt. In gevangenschap geboren gerbils die van jongs af aan gewend worden aan mensen zijn vaak minder schuw, maar blijven evengoed toch wel wat nerveus.

Zorg dat de dieren als ze overdag liggen te slapen zo min mogelijk verstoord worden.

Knuffeldieren zijn het geen van allen, daarvoor zijn ze te beweeglijk en ze houden niet van aaien. Bovendien wordt de vacht snel vet als ze teveel worden aangeraakt of geaaid. Wel kunnen ze wennen aan uw handen in het verblijf en dan komen ze ook wel aan u snuffelen en kijken of u iets lekkers heeft.

Om een gerbil op te pakken kunt u hem het beste rustig van onderaf opscheppen. Vouw dan uw handen over hem heen zodat hij niet ontsnapt en valt. Handen die van boven komen zijn bedreigend. U kunt de tammere soorten leren om zelf op uw hand te klimmen. G. perpallidus is vrij goed hanteerbaar en bijt zelden. Een gerbil die het fijn vindt om rustig in uw handen te zitten kunt u soms voelen vibreren. Dit is een teken dat hij zich op zijn gemak voelt.

U kunt de gerbil ook in een doosje, potje of buisje laten lopen om hem uit het verblijf te halen. Pas op dat de dieren niet kunnen vallen, ook niet als ze eens mochten bijten. Pak de gerbil niet aan zijn staart, want die kan snel beschadiging. Gebruik hooguit de staartbasis om hem op te pakken maar geef hem dan steun onder zijn pootjes.

Gerbils zijn erg zuinig met vocht en produceren daardoor heel weinig urine. U hoeft het verblijf dan ook niet zo vaak schoon te maken. Een zandbodem kunt u wekelijks zeven en natte plekjes schept u gemakkelijk weg. Vaak kiezen de dieren een bepaalde plek voor hun urine en ontlasting, die kunt u indien nodig wat vaker verversen.

Bij het verschonen is het aan te raden niet al het bodemmateriaal ineens maar steeds de helft te verversen. Op die manier blijft het verblijf voor de dieren vertrouwd ruiken. Een goede richtlijn is om eens in de vier tot acht weken de helft van het bodemmateriaal te vervangen. Maak dan ook de inrichting zoals schuil- en nesthuisjes schoon met heet water. Vervang houten huisjes tenminste eens per jaar (of eerder als ze erg gaan ruiken) omdat urine hier intrekt.

Gerbils leggen voorraden aan in hun nest. Controleer daarom dagelijks het verblijf op vochtige voedselrestjes die kunnen bederven en verwijder deze  elke dag.

Maak voer- en drinkbakjes dagelijks schoon. Gebruikt u een drinkflesje, spoel dit dan goed uit met warm water en vergeet niet de drinknippel schoon te maken.

Geef ook regelmatig nieuw speelmateriaal, wissel het om of deel het verblijf wat anders in, zodat de dieren iets te onderzoeken hebben. Verander echter niet teveel ineens, want dat geeft de dieren teveel stress.

Voeding

Niet van alle soorten gerbils is goed bekend wat zij in de natuur eten, maar aangenomen wordt dat het dieet van de diverse soorten in grote mate overeenkomt. Zaden maken een belangrijk deel uit van de voeding, aangevuld met gras, plantendelen, kruiden, soms vruchten en noten en bij veel soorten ook dierlijk voedsel zoals insecten. Gerbillus soorten mogen maar weinig vet hebben, nog minder dan Mongoolse gerbils, omdat zij snel dik worden. Ze zijn immers ingesteld op een schraal dieet.

Voor de voeding in gevangenschap is complete gerbilvoeding gemengd met een beetje vetarme zadenmix, zoals tropisch vogelzaad met millet of grasparkietenzaad, een goede basis. Geef geen papegaaienvoer of kanarievoer, dit bevat teveel vet. Ook zonnebloempitten zijn daardoor ongeschikt, een zonnepitje kan hooguit een enkele keer als extraatje worden gegeven.

Vul deze basis aan met een klein beetje groenvoer zoals vogelmuur, paardebloemblad, sla,paprika, bloemkool of een klein stukje wortel. Geef niet te veel vochthoudende groenten en begin bij nieuwe groenten altijd met hele kleine stukjes om diarree te voorkomen. Pas op met kool soorten, die gasvorming kunnen veroorzaken. Fruit is al snel te zoet, geef hiervan hooguit een klein stukje als extraatje. Als gerbils teveel suikers binnenkrijgen, worden ze dik en kunnen ze verschijnselen van suikerziekte ontwikkelen. Geef jonge dieren in eerste instantie nog geen groenvoer en bouw dit langzaam op als ze wat ouder zijn, zodat hun darmen hieraan kunnen wennen.

Daarnaast hebben Gerbillus soorten dierlijk eiwit nodig, vaak meer dan de Mongoolse gerbil. Dit moet daarom extra worden toegevoegd door zo’n twee keer per week bijvoorbeeld krekels, sprinkhanen of buffalowormen te geven. Een meelworm kan als afwisseling ook, maar wees daarmee spaarzaam want deze zijn erg vet. Insecten kunnen levend gegeven worden, dit geeft de gerbils iets te doen. Let echter wel op dat ze hun prooi te pakken kunnen krijgen en haal de insecten weg als ze niet worden opgegeten (ook om ontsnappen van de insecten uit het verblijf te voorkomen!). Ook gedroogde insecten kunnen worden gegeven of eventueel een kattenbrokje of wat eivoer.

Zorg dat er voldoende knaagmateriaal aanwezig is, bijvoorbeeld takken van wilg, hazelaar, berk of fruitbomen. Ook hooi en twijgjes kunnen dienen als knaagmateriaal en leveren daarnaast extra vezels en nestmateriaal.

Geef de gerbils niet te veel eten, want ze leggen soms voorraden aan en als u steeds blijft bijvullen als het bakje leeg is, krijgen ze op die manier te veel voer. Behalve dat ze dan te dik kunnen worden, kunnen ze selectief gaan eten en tekorten oplopen. Let dus goed op dat alles wordt opgegeten. Onder andere G. pyramidum, G. cheesmani en G. perpallidus zijn ‘hamsteraars’. Let bovendien op de conditie van de dieren om te zien of elk dier voldoende voeding binnenkrijgt. Bekijk de dieren regelmatig en weeg ze eventueel.

Hoewel gerbils als woestijndieren zuinig zijn met water en weinig drinken, moet vers drinkwater altijd aanwezig zijn. Geef dit in een flesje of zet een ondiep drinkbakje op een plaats waar het niet volgespit kan worden met bodemmateriaal. 

Voortplanting

Het verschil tussen mannetjes en vrouwtjes is het beste te zien aan de afstand tussen de anus en de plasopening, die bij mannetjes ongeveer twee keer zo groot is als bij het vrouwtje.

Om te fokken kunnen gerbils het beste per paartje gehouden worden, omdat anders de kans groot is dat de overige vrouwtjes de jongen opeten.

Omdat G. cheesmani, G. gerbillus en G. aquilus niet meer op de huis- en hobbydierenlijst 2024 staan, mag met deze soorten niet gefokt worden. U moet er dus voor zorgen dat vrouwtjes niet gedekt kunnen worden. Mocht u een vrouwtje hebben dat toch nog gedekt is, zorg er dan voor dat u het mannetje direct bij haar weghaalt.

De draagtijd van gerbils ligt ongeveer tussen 20 en 23 dagen. Verstoor het vrouwtje niet rondom de geboorte. Gemiddeld worden bij G. perpallidus vier tot vijf jongen geboren, bij G. nanus, G. amoenus en G. pyramidum drie tot vier. De jongen worden kaal en blind geboren en ook de oren zitten nog dicht. Vanaf een dag of 14, soms wat later, gaan de ogen open. De jongen komen dan ook het nest uit. De jongen worden ongeveer vier weken gezoogd, hoewel ze al vanaf een week of drie vast voedsel gaan eten.

Rond de geboorte wordt het vrouwtje meestal agressief naar het mannetje en verjaagt hem als de jongen geboren zijn. Zorg daarom dat er een slaapnestje voor hem over is. Bij latere nesten komt het voor dat het mannetje al snel weer terug mag bij de jongen en helpt bij de opvoeding. Bij G. perpallidus is gezien dat bij latere nesten ook overige groepsleden voor de jongen helpen zorgen. Bij G. amoenus lijken de dieren meestal samen voor de jongen te zorgen. Deze laatste soort fokt overigens moeilijk in gevangenschap.

Vanaf een week of 5-6 kunnen de jongen bij de ouders weg. Bij G. perpallidus beginnen de jongen vanaf die leeftijd ook een eigen territorium te maken en vanaf een leeftijd van twee maanden proberen ze hun ouders te verdringen. Om gevechten te voorkomen is het daarom verstandig om de jongen weg te halen bij hun ouders voor ze de leeftijd van twee maanden bereiken. Ook bij G. nanus en wellicht ook bij de andere soorten kunnen dergelijke gevechten met de ouders optreden, dus ook hier is het beter hen in een eigen verblijf te zetten voor ze twee maanden oud zijn.

Jonge gerbils zijn meestal waarschijnlijk tussen 3 en 4 maanden geslachtsrijp maar eerder komt ook voor; er zijn meldingen van vrouwtjes die al voor ze drie maanden waren hun eerste nest jongen wierpen. Haal daarom mannen en vrouwen uit elkaar voor ze zo’n 6 weken oud zijn. Fok niet als u niet weet waar u met de jongen naartoe kunt.

Ziekten en aandoeningen

Gezonde gerbils hebben een droge neus en glanzende, schone ogen. De vacht is schoon en sluit goed aan. De ontlasting is droog en de dieren hebben geen wondjes.

Gerbils die onder de juiste omstandigheden gehouden worden zijn zelden ziek. Wel komen bijtwondjes nogal eens voor als er onderling ruzie wordt gemaakt.

Als er geen zand voorhanden is om in te baden wordt de vacht snel vet. Die gaat dan uitstaan en isoleert dan minder goed, waardoor de dieren kou kunnen vatten. Bij tocht of slechte ventilatie kunnen de dieren verkouden worden, dit moet vermeden worden. Neem contact op met een dierenarts als de gerbils niezen, een vieze neus hebben of moeilijk ademen.

Zachte ontlasting wijst op darmproblemen die kunnen zijn veroorzaakt door plotselinge voerovergangen, teveel groenvoer, verkeerd voedsel of een infectie. Ook niet willen eten kan een teken zijn van bijvoorbeeld een darmprobleem of eventueel een gebitsprobleem. Neem contact op met een dierenarts, want bij zo’n klein dier kunnen darmproblemen snel erger worden.

Gerbils zijn gewend aan schraal voedsel en worden snel te dik als hun voer te veel calorieën bevat door een overmaat aan suikers of teveel vet. Daardoor kunnen ze verschijnselen van vetzucht en suikerziekte ontwikkelen. Voer dus niet te veel en beperk suikerrijke en vetrijke voeding. Houd daarnaast het gewicht en lichaamsconditie in de gaten om te voorkomen dat de diertjes te dik worden.

Als prooidieren zullen gerbils het zo lang mogelijk verbergen als ze zich niet lekker voelen. Wacht daarom niet te lang als u iets opmerkt aan een van uw dieren maar neem contact op met de dierenarts voor advies.

Het is daarbij belangrijk te realiseren dat niet elke dierenarts verstand heeft van deze gerbils; zoek daarom alvast een dierenarts die ervaring heeft met dergelijke dieren voordat er iets aan de hand is. Als een van uw dieren naar de dierenarts moet, kan het verstandig zijn om al uw dieren tegelijk mee te nemen. Zo voorkomt u dat een van de dieren ineens anders ruikt en de dieren elkaar niet meer herkennen, zeker wanneer opname noodzakelijk zou zijn. Bovendien hebben de dieren steun aan elkaar.

Benodigde ervaring

Om deze gerbils op een verantwoorde wijze te kunnen houden is het prettig om wat ervaring te hebben met het houden van knaagdieren als muizen of Mongoolse gerbils. Dat geldt zeker als u kiest voor de nerveuzere soorten en de soorten waar minder over bekend is. U kunt dan sneller zien of er iets aan de hand is of wanneer het nodig is de dieren te scheiden als zij ruzie maken. Heeft u geen ervaring, begin dan met een goed hanteerbare soort als G. perpallidus, waar bovendien meer over bekend is. Verdiep u uiteraard vooraf goed in de behoeften van de dieren.

Houd er rekening mee dat het geen knuffeldieren zijn en dat ze vooral ’s nachts en in de schemering actief zijn. Voor kleine kinderen zijn ze daarom niet geschikt.

Aanschaf en kosten

Gerbillus gerbillus, G. aquilus en G. cheesmani mogen sinds 1 juli 2024 niet meer gefokt of geïmporteerd worden. Er is een overgangsregeling voor dieren die aantoonbaar voor 1 juli 2024 al als huisdier gehouden werden. Zij mogen nog gehouden worden en ook van eigenaar wisselen. Als u een gerbil van een van deze soorten wilt aanschaffen moet deze dus:

  • al aantoonbaar in Nederland leven vóór 1 juli 2024 óf
  • geboren zijn uit een moederdier dat al drachtig én in Nederland was voor 1 juli 2024.

Wilt u zo’n gerbil kopen of overnemen, vraag dan om een bewijs van de vorige eigenaar dat aan een van deze eisen voldaan is. Dat kan bijvoorbeeld met een chipregistratie, aankoopbewijs, rekening van een dierenarts of, als dat niet haalbaar is, eventueel een foto met betrouwbare datum. Een verklaring van een ‘getuige’ is geen voldoende bewijs! Zorg dat u het bewijs ook meekrijgt zodat u bij een eventuele controle kunt laten zien dat u het dier volgens de regels heeft aangeschaft. Lees ook het artikel over de huis- en hobbydierenlijst.

Let er bij aanschaf op dat de dieren er schoon en gezond uitzien en levendig zijn. Natuurlijk moeten op het verkoopadres de mannetjes en vrouwtjes gescheiden zitten, anders loopt u de kans dat u een zwanger dier koopt en is er bovendien kans op inteelt. Let ook goed op het geslacht van de dieren die u koopt, vraag of de verkoper u laat zien wat het verschil is.  

Gerbillus soorten zijn niet eenvoudig verkrijgbaar. De bleke gerbil, Gerbillus perpallidus, wordt waarschijnlijk nog het meest gehouden. U kunt gerbils aanschaffen bij een liefhebber die met deze dieren fokt en een enkele keer in de dierenspeciaalzaak.

De prijzen voor deze gerbils lopen uiteen van ongeveer tien tot dertig euro per dier, en voor de zeldzame soorten waarschijnlijk meer.

Voor een verblijf en de inrichting daarvan bent u vanaf 120 euro kwijt, maar het uiteindelijke bedrag hangt mede af van het formaat van de bak en type inrichting dat u kiest. Terugkerende kosten zijn die voor bodembedekking, voer (droogvoer, levend voer en groenvoer) en speelmateriaal. Daarnaast kunt u voor kosten komen te staan als uw dier onverhoopt ziek wordt.

Aandachtspunten

  • Ook al heeft u een Gerbillus soort die niet op de huis- en hobbydierenlijst staat: het blijft natuurlijk in de eerste plaats belangrijk om goed voor uw dieren te blijven zorgen. Dat betekent dat u gerust naar een dierenarts kunt gaan als er iets met uw dier aan de hand is. Oók als u twijfelt of uw bewijs wel voldoende is, want de dierenarts heeft geen taak om dat te controleren of door te geven aan de overheid.
  • Kunt u zelf om wat voor reden dan ook niet meer voor uw dieren zorgen, zoek dan een goed nieuw tehuis voor hen. Gaat het om een soort die niet op de huisdierenlijst staat, vergeet dan niet om een kopie van uw bewijs dat uw dier al voor 1 juli 2024 als huisdier werd gehouden, mee te geven aan de nieuwe eigenaar.